|
||||||||
Dit kom je ook niet zo vaak tegen: een kwartet met Madrid als thuisbasis, maar afkomstig uit de Verenigd Staten, Ierland en Engeland. Het pleit alvast voor de goede smaak en de grote behoefte aan goed weer van de vier heren, die bij vorige gelegenheden ook al uitvoerig geportretteerd werden door onze (valsam). Voor hun nieuwe en vierde plaat deden de vier opnieuw een beroep op producer Germán Guttierez, die de bijzondere dynamiek van de band perfect weet te capteren. U moet namelijk weten dat de heren Jones, Wall, Mooney en Brown -die overigens hun groepsnaam leenden van de populaire benaming die het onderhoudspersoneel van de New Yorkse metro toegemeten krijgt- in wezen vooral een liveband is, die met haar opgewekte en feestelijke muziekjes de zomer weet te verspreiden overal waar ze opduiken. Hoe dan ook, in Madrid werd, op apparatuur die gerecupereerd werd uit de Londense Abbey Road studio’s, een tiental nieuwe eigen songs opgenomen, die later, met de hulp van enkele topmuzikanten uit Nashville verfijnd en uitgepuurd werden. Dat is ook nodig, aangezien de bezetting van de band een bijzondere aanpak vereist. akoestische gitaar, banjo, trompet, piano, mandoline, staande bas, cajón, ukelele…da’s niet meteen standaard te noemen en dus kwamen studioratten als fiddler en wereldrecordhouder “snel in de hanen klappen” Eli Bishop, banjospeelster Ashley Campbel -de dochter van Glen- en fiddlers Phil Beer -van Show of Hands en The Albion Band, Lisa Gutkin van The Klezmatics en Fergal Scahil -van zichzelf- een handje meehelpen. Alle vier de heren nemen een deel van de vocals voor hun rekening, wat de plaat een extra laag variatie meegeeft, zodat je de hele 34 minuten die de plaat duurt, geen seconde de neiging hebt je te vervelen of op de skipknop te drukken. Al vanaf opener “Love & War” kom je de kenmerkende Track Dogs-klank tegen, al word je na een korte inleiding toch verrast door een heerlijk darbuka-ritme, waarover de drie fiddles naar hartenlust met elkaar mogen concurreren tijdens de breaks, waarin ook de trompet zich allerminst onbetuigd laat, iets wat ook in “I’ve Needed You” knap overgedaan wordt.In 3better Off on Your Own” wordt voor een Afrikaans ritme gekozen, “Dragonfly’s Castle” had uit de catalogus van Manu Chao kunnen komen en drijft op een fantastische mandolinepartij. Topper van dienst is, voor mijn oren althans, “Don’t Delay”, waarin de hoofdrol verdeeld wordt tussen de banjo en de prachtige samenzang van de vier, terwijl in “And The Piano Sings” trompettist Howard Brown zijn bewondering voor wijlen Freddie Mercury mag uitzingen. “Abi’s Lullaby” heeft alles wat zo’n wiegenliedje nodig heeft, inclusief een erg fraai strijkersarrangement, waarna resoluut voor de moderne Engelse folk gekpzen wordt in “When It Comes” en “All Clapped Out” enkel handgeklap voor de begeleiding zorgt, gek genoeg zonder dat meester-klapper Bishop daaraan meedoet. Al met al is dit een heel knappe, gevarieerde akoestische folk-en-Americana plaat geworden, waarop de ene radiovriendelijke track de andere opvolgt. Heel fijn om een nieuw jaar op deze manier te mogen beginnen: een mens krijgt er gewoon zin in ! (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||